Statuut

Nederland heeft een Statuut waarin het bestuur van het Koninkrijk der Nederlanden is geregeld. Het Statuut geldt als de hoogste staatsregeling van het gehele Koninkrijk. Het werd bij wet aanvaard in 1954 en behelsde toen, behalve Nederland en de Nederlandse Antillen, ook Suriname, dat in 1975 onafhankelijk werd. In 1986 kreeg het Antilliaanse eiland Aruba een aparte status. Sindsdien gelden Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba als gelijkwaardige partners binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Het Koninkrijk kan dus worden gezien worden als een soort federatie.
Het Statuut bepaalt onder meer dat de handhaving van de onafhankelijkheid, de defensie, de buitenlandse betrekkingen, het Nederlanderschap en regels betreffende toelating, uitzetting en uitlevering van personen onder verantwoordelijkheid van het Koninkrijk vallen. Regeling daarvan gebeurt onder meer bij Rijkswet. Rijkswetgeving is alleen vereist als de wetgeving geldt voor alle drie de partners, dus zowel voor het territoir van Nederland (het Europese deel van het Koninkrijk) als de Antillen Èn Aruba. Het Statuut verplicht de drie partners elkaar hulp en bijstand te verlenen en wederzijds te overleggen over zaken waarmee hun gezamenlijke belangen zijn gemoeid.

De Nederlandse Koning of Koningin is hoofd van het Koninkrijk en van de drie delen afzonderlijk. Aruba en de Nederlandse Antillen, die bestaan uit de eilanden Bonaire, CuraÁao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten, hebben beide een eigen regering en een Gouverneur die de Koning(in) vertegenwoordigt. De regeringen van de Antillen en Aruba benoemen een gevolmachtigd minister die samen met de Nederlandse ministers de Raad van ministers voor het Koninkrijk vormt.
De Rijkswetgeving wordt tot stand gebracht door de Koninkrijksregering in samenwerking met de Staten-Generaal. De Raad van State van het Koninkrijk en de Hoge Raad van het Koninkrijk zijn de twee andere rijksorganen.
Volgens het Statuut is de staatsinrichting van Nederland geregeld in de Grondwet, van de Nederlandse Antillen in de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen en van Aruba in de Staatsregeling van Aruba.

 


Grondwet

Op deze cd-rom komt nog slechts de Nederlandse rechtsorde aan bod en niet die van de andere delen van het Koninkrijk.
De Grondwet is de basis van de Nederlandse rechtsorde. De Grondwet staat in de regel boven andere wetten en kan moeilijk worden veranderd. De monarchie en de parlementaire democratie zijn erin vastgelegd evenals de bevoegdheden van parlement, ministers en Koningin. Ook staat in de Grondwet hoe gemeenten en provincies moeten functioneren, hoe wetten worden gemaakt en hoe de rechtspraak is geregeld.

De grondrechten van alle Nederlanders zijn erin opgenomen, zoals de vrijheid van meningsuiting, godsdienst en onderwijs en het recht op gelijke behandeling. Ook de plichten van de burgers staan erin, bijvoorbeeld de leerplicht en de belastingplicht.

De Nederlandse staat is georganiseerd volgens de 'trias politica', de scheiding van de drie staatsmachten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Regering en parlement maken samen wetten. De regering zorgt voor de uitvoering daarvan, het parlement houdt toezicht. De onafhankelijke rechter oordeelt over de naleving van de wetten.

 


De monarchie als regeringsvorm

De regering wordt gevormd door de Koning (hieronder verstaat de Grondwet de koning of koningin) en de ministers. Een regering waarvan ook het staatshoofd deel uitmaakt, is in veel andere West-Europese monarchieÎn niet gebruikelijk. Daar bestaat de regering slechts uit de ministers.

De basis voor de huidige Nederlandse Grondwet is gelegd in 1848. Toen werd vastgelegd dat Nederland een constitutionele monarchie is met een parlementair stelsel. De onschendbaarheid van de Koning en de ministeriÎle verantwoordelijkheid werden ingevoerd, evenals de verkiezing van de Eerste Kamer door de Provinciale Staten en de rechtstreekse verkiezing van de Tweede Kamer.

De Grondwet, die in 1983 werd gemoderniseerd, regelt de verdeling van de regeringsbevoegdheid tussen staatshoofd en andere overheidsinstanties. De ministers zijn aan de volksvertegenwoordiging verantwoording verschuldigd voor de handelingen van de regering. De Koning draagt geen politieke of strafrechtelijke verantwoordelijkheid en kan daarom door het parlement niet ter verantwoording worden geroepen.

 


Lidmaatschap Koninklijk Huis en troonopvolging

In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen de begrippen Koninklijke Familie en Koninklijk Huis. Niet elk lid van de familie Oranje-Nassau is lid van het Huis. Het lidmaatschap van het Koninklijk Huis is bij de wet geregeld. Lid zijn, naast het staatshoofd, het afgetreden staatshoofd, en de leden van de Koninklijke Familie die voor troonopvolging in aanmerking komen. De echtgenoten van de leden van het Koninklijk Huis zijn ook lid van het Koninklijk Huis. De Koning is het hoofd van het Huis.

Het recht op erfopvolging bezitten de wettige nakomelingen van de Koning, waarbij het oudste kind voorrang heeft. Als de Koning geen wettige nakomelingen heeft, kunnen andere familieleden het koningschap vervullen. Het recht op troonsopvolging blijft bestaan zolang iemand tot in de derde graad familie is van de regerende Koning. Als een nieuwe Koning aantreedt, kan een aantal leden van het Huis daarom het recht op opvolging verliezen.

Het lidmaatschap van het Koninklijk Huis is geregeld in de Wet Lidmaatschap Koninklijk Huis uit 2002. Lid van het Koninklijk Huis zijn het staatshoofd, het afgetreden staatshoofd en zijn/haar familieleden tot in de tweede graad. Krachtens deze wet hebben degenen, die in 2002 al lid waren van het Koninklijk Huis, de rechten, die zij op dat moment al bezaten, behouden. Zo blijven de zonen van prinses Margriet lid van het Koninklijk Huis totdat hun neef, de Prins van Oranje, Koning wordt.

Als een mogelijke troonopvolger trouwt zonder dat de volksvertegenwoordiging daarvoor bij wet toestemming heeft gegeven, verliest hij of zij het recht om op te volgen en eventueel ook zijn/haar lidmaatschap van het Koninklijk Huis. Zo verloren een zoon en twee zusters van de Koningin, prins Friso, prinses Christina en prinses Irene, die in respectievelijk 2004, 1975 en 1964 trouwden zonder officiÎle goedkeuring van het parlement, hun recht op troonopvolging en daarmee ook het lidmaatschap van het Koninklijk Huis. Zij maken natuurlijk wel deel uit van de Koninklijke Familie. Volgens de wet Lidmaatschap Koninklijk Huis van 2002 wordt het lidmaatschap ook beÎindigd als een lid het Nederlanderschap verliest of als een lid bij Koninklijk Besluit ontslag wordt verleend.

De Grondwet bepaalt dat bij overlijden of abdicatie van de Koning, het koningschap bij erfopvolging overgaat. Voor de opvolging van koningin Beatrix komt als eerste haar oudste zoon, prins Willem-Alexander, in aanmerking, gevolgd door zijn dochter prinses Catharina-Amalia. Vervolgens prins Constantijn, zijn dochter Eloise en zijn zoon Claus-Casimir. Prinses Margriet en haar vier zonen komen na hen in de lijn van de troonopvolging.

 


Staatshoofd

Tot de vele taken van de Koning(in) als staatshoofd behoort het uitspreken van de Troonrede op 'Prinsjesdag' aan het begin van het parlementaire jaar. Prinsjesdag vindt jaarlijks plaats op de derde dinsdag van september. De Troonrede zet de plannen van de regering voor het komende jaar uiteen.

Ook speelt de Koning(in) een belangrijke rol bij de totstandkoming van kabinetten. De dag na de verkiezingen begint de kabinetsformatie. Het staatshoofd raadpleegt de fractieleiders, de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer van het parlement en de vice-voorzitter van de Raad van State. Op hun advies kan de Koning(in) een informateur benoemen die nagaat welke partijen tot samenwerking bereid zijn. Het is nog niet voorgekomen dat ÈÈn partij de absolute meerderheid bij verkiezingen behaalde. Partijen proberen een combinatie te vormen die in de Tweede Kamer op zoveel mogelijk steun kan rekenen. Een informateur is niet nodig wanneer al duidelijk is welke partijen samen zitting willen nemen in het kabinet. Naast deze formele taken overlegt het staatshoofd geregeld met de minister-president, andere bewindslieden en vooraanstaande personen uit het economische en culturele leven.

 


Regeerakkoord

De overeenkomst die politieke partijen aangaan over samenwerking in een regering heet het regeerakkoord. Dit beschrijft de plannen van de coalitie voor de komende regeringsperiode van vier jaar. Wanneer er een akkoord is bereikt, benoemt de Koning(in) een formateur, die opdracht krijgt een kabinet samen te stellen. De formateur wordt meestal minister-president in de nieuwe regering. Na afloop van hun eerste vergadering worden de nieuwe ministers beÎdigd door de Koningin. Zij worden bij Koninklijk Besluit benoemd. Eigenlijk komt dit erop neer dat de ministers zelf besluiten tot hun benoeming. Het besluit wordt door de Koningin ondertekend, de minister-president ondertekent namens de ministers.

 


Ministerraad

De taken van de regering worden uitgevoerd door de ministers, die tezamen de ministerraad vormen. Tot deze taken behoren onder meer het dagelijks bestuur, de voorbereiding van wetgeving, de uitvoering van wetten, het toezicht houden op provincies en gemeenten en het onderhouden van de buitenlandse betrekkingen.

De ministers houden zich elk met een bepaald terrein bezig. Aangezien het regeringsbeleid een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van alle ministers, worden belangrijke beslissingen in de wekelijkse vergadering van de ministerraad genomen. Daarbij heeft de minister-president als voorzitter de belangrijke taak om de eenheid te bewaren.
Naast de ministers zijn er de staatssecretarissen. Zij nemen een deel van de taak van de minister voor hun rekening, maar behoren niet tot de ministerraad. Ministers en staatssecretarissen vormen samen het 'kabinet'.

Ten slotte, om verwarring te voorkomen, is de 'Minister van Staat' geen ambt maar een eretitel die in uitzonderlijke gevallen door de Koningin wordt toegekend aan doorgaans voormalige ministers.

 


Colleges van Staat

Naast regering en parlement bestaan er een aantal zogenoemde Hoge Colleges van Staat. Ze zijn verankerd in de Grondwet, hebben een zelfstandige positie en vervullen een aantal belangrijke functies.

De Raad van State is het oudste staatsorgaan van Nederland. De raad is al in 1531 door Karel V ingesteld en geldt nu als het hoogste adviescollege. De Koning(in) is voorzitter, de leden worden bij Koninklijk Besluit voor het leven benoemd. De raad brengt onder andere advies uit over alle wetsvoorstellen. De Raad van State kan ook uit zichzelf voorstellen doen die betrekking hebben op wetgeving en bestuur. De regering is overigens niet gebonden aan het advies van de Raad van State. De raad fungeert ook als hoogste rechtsprekende instantie in het bestuursrecht (geschillen tussen of met overheden).

De Algemene Rekenkamer houdt toezicht op de financiÎn van het Rijk en kijkt of het financiÎle beleid rechtmatig en doelmatig is. Zo is de Rekenkamer belast met het achteraf controleren van ontvangsten en uitgaven van de regering, ministeries, semi-staatsbedrijven en rechtspersonen waarbij het Rijk financieel is betrokken. Provincies, gemeenten en waterschappen vallen buiten het controleterrein. De Rekenkamer brengt gevraagd en ongevraagd verslag uit aan de Tweede Kamer. Kritiek van de Algemene Rekenkamer heeft veel gewicht en kan voor de Tweede Kamer aanleiding zijn een minister ter verantwoording te roepen. De Rekenkamer bestaat uit drie leden, van wie de regering er ÈÈn tot president benoemt.

Sinds 1982 bestaat de Nationale ombudsman. Burgers die klachten hebben over de overheid kunnen bij de ombudsman terecht. Iedereen kan zich rechtstreeks tot de ombudsman wenden met het verzoek een onderzoek naar de handelingen van een bepaalde overheidsinstantie in te stellen. Ook kan de ombudsman uit zichzelf tot onderzoek overgaan.

Alvorens definitief verslag te doen van het onderzoek stuurt de ombudsman de resultaten naar de betrokken partijen, die hierop kunnen reageren. Hierna wordt het definitieve verslag openbaar gemaakt, waarin een oordeel is opgenomen over het handelen van de overheid, zonodig aangevuld met aanbevelingen.De ombudsman of -vrouw wordt voor een periode van zes jaar benoemd door de Tweede Kamer. Hij of zij opereert onafhankelijk en rapporteert aan de Kamer.

 


SER

Buiten de drie Hoge Colleges van Staat kan de regering te rade gaan bij een aantal andere adviescolleges. Het bekendst is de Sociaal-Economische Raad (SER) waarin regering, werkgevers en werknemers overleg plegen. De SER houdt daarnaast toezicht op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (productschappen en bedrijfschappen) en geeft uitvoering aan bepaalde wetten (o.a. Wet op de ondernemingsraden).

 


Representatieve democratie

Nederlanders van 18 jaar en ouder hebben het recht hun stem uit te brengen bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Ook mogen zij zich verkiesbaar stellen voor het parlement. Het parlement, ofwel de 'Staten-Generaal', bestaat uit twee Kamers. De Eerste Kamer telt 75 leden die indirect gekozen worden door vertegenwoordigers van de provincie, de leden van de Provinciale Staten. De Tweede Kamer heeft 150 leden. Zij worden rechtstreeks gekozen door middel van verkiezingen. Alle wetgeving in Nederland wordt (mede) door de volksvertegenwoordiging tot stand gebracht.

Het parlement vormt samen met de Koningin en de ministers de wetgevende macht. De Grondwet bepaalt dat iedere vier jaar verkiezingen voor de Eerste en Tweede Kamer worden gehouden. Beraadslagingen en besluiten kunnen uitsluitend geschieden, indien meer dan de helft van het aantal leden ter vergadering aanwezig is. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen.

 


Vertrouwen

De uitvoerende macht berust bij de regering, maar zij is hierover verantwoording verschuldigd aan het parlement. Om te kunnen regeren dienen de ministers het vertrouwen van het parlement te hebben. Na een kabinetsformatie legt de minister-president in de Tweede Kamer een regeringsverklaring af. De Kamer brengt deze verklaring in stemming. Krijgt het kabinet daarbij het vertrouwen van de Kamer, dan kan het met zijn werkzaamheden beginnen. Ministers genieten dit vertrouwen, totdat het parlement een motie van wantrouwen indient. De regering kan van haar kant, in geval van een conflict, de volksvertegenwoordiging ontbinden en verkiezingen uitschrijven.

 


Controle

De Eerste en Tweede Kamer hebben vier middelen ter beschikking om de regering te controleren:

 


Moties

Voorts kunnen de Kamers moties aannemen waarin zij een minister of het hele kabinet vragen iets te doen of juist na te laten. Een motie moet door ten minste vijf Kamerleden worden gesteund, wil zij in stemming kunnen worden gebracht. De ministers zijn niet verplicht een aangenomen motie uit te voeren. Een motie van wantrouwen echter weegt zwaar en dwingt het kabinet tot aftreden.

Naast deze middelen kan de Tweede Kamer nog gebruik maken van een tweetal aanvullende rechten:

De leden van de Staten-Generaal zijn parlementair onschendbaar, dat wil zeggen dat zij niet kunnen worden vervolgd voor hetgeen zij in de Kamer of commissie-vergaderingen hebben gezegd of aan de Kamer schriftelijk hebben overgelegd.

 


Politieke partijen

Nederland kent een groot aantal politieke partijen, mede als gevolg van de lage kiesdrempel in het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. De (grotere) partijen met een langere historie in de Nederlandse politiek zijn het CDA, de VVD en de PvdA, die als volgt hun oorsprong vonden:
De samenwerking tussen de christen-democratische partijen (KVP, ARP en CHU), gestimuleerd door de ontkerkelijking in de jaren zestig, leidde tot de vorming van ÈÈn partij: het Christen Democratisch AppËl (CDA). De partij-ideologie is gebaseerd op religieuze uitgangspunten.
De liberale stroming onder leiding van J.R.Thorbecke stond aan de wieg van de grondwetsherziening van 1848. De liberalen zijn sinds 1948 vertegenwoordigd in de VVD.
De PvdA werd in 1946 opgericht en heeft haar wortels in de Nederlandse vakbeweging. Zij streeft ernaar een sociaal-democratische partij te zijn, met een aanhang in alle lagen van de bevolking.
Andere partijen zijn onder meer GroenLinks, de socialistische SP, de liberale D66 en de christelijke partijen SGP en ChristenUnie.
Bij elke verkiezing kunnen nieuwe partijen worden aangemeld. Vaak halen de nieuwkomers de kiesdrempel niet, maar er zijn partijen die een plotseling succes kennen, zoals de Lijst Pim Fortuyn (LPF) en de partij Leefbaar Nederland bij de verkiezingen van 2002.

De partijen moeten zelf zorgdragen voor hun financiering. Inkomsten verkrijgen zij met name uit de contributie die door hun leden wordt betaald. In beperkte mate ontvangen partijen giften vanuit het bedrijfsleven. De partijen dienen deze openbaar te maken. Kamerleden mogen geen financiÎle ondersteuning van derden ontvangen.

Zetelverdeling Tweede Kamer

1982

1986

1989

1994

1998

2002

Christen Democratisch AppËl (CDA) 45 54 54 34 29 43
Lijst Pim Fortuyn (LPF)           26
Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) 36 27 22 31 38 24
Partij van de Arbeid (PvdA) 47 52 49 37 45 23
GroenLinks (PPR, PSP+CPN) - - 6 5 11 10
Socialistische Partij (SP) - - - 2 5 9
Democraten 66 (D66) 6 9 12 24 14 7
ChristenUnie (GPV+RPF)           4
Leefbaar Nederland           2
Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) 3 3 3 2 3 2
Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) 1 1 2 2 2  
Reformatorische Politieke Federatie (RPF) 2 1 1 3 3  
Centrumdemocraten (CD) 1 - 1 3 -  
Algemeen Ouderen Verbond (AOV) - - - 6 -  
Politieke Patij Radicalen (PPR) 2 2 - - -  
Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) 3 1 - - -  
Communistische Partij Nederland (CPN) 3 - - - -  
Evangelische Volkspartij (EVP) 1 - - - -  
Unie 55+ - - - 1 -  
Totaal 150 150 150 150 150 150

De actuele zetelverdeling van de Tweede Kamer is te vinden op www.regering.nl.

 

 


De rechtsstaat

Nederland is een rechtsstaat. Dat betekent dat alle handelingen van de overheid in overeenstemming moeten zijn met het recht. De basis van de rechtsstaat ligt verankerd in de Grondwet. Een belangrijke voorwaarde is dat de overheid niet willekeurig mag handelen. Elk overheidsoptreden in Nederland dient te berusten op een algemene, wettelijke regel. Het optreden moet tevens qua inhoud en procedure overeenkomen met die algemene regel. Daarbij mogen voorschriften die de burgers belasten, geen terugwerkende kracht hebben.

Een ander basiselement van de rechtsstaat zijn de grondrechten. Deze spelen een voorname rol in de Nederlandse Grondwet. Artikel 1 luidt: "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan." Het hele eerste hoofdstuk van de Grondwet is gewijd aan grondrechten die te maken hebben met het maatschappelijke, economische en sociale leven. De zogenoemde klassieke grondrechten verklaren bepaalde privÈ-opvattingen, zoals godsdienst of levensovertuiging, vrij van overheidsbemoeienis. De sociale grondrechten leggen de overheid verplichtingen op, zoals de bestaanszekerheid van de bevolking en de verspreiding van welvaart.

 


Rechterlijke macht

Ten slotte wordt de rechtsstaat getypeerd door het principe van de scheiding van de drie machten. In Nederland werd dit beginsel bij de grondwetswijziging van 1848 ingevoerd. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is hiervan een belangrijk onderdeel.

Nederland kent drie soorten recht: civiel (burgerlijk) recht, strafrecht en bestuursrecht. Het civiel recht beschrijft de regels voor de onderlinge verhoudingen tussen personen. Voorbeelden zijn familierecht, huurrecht en arbeidsrecht. Het strafrecht omvat regels waaraan burgers zich moeten houden. Wie de regels overtreedt, pleegt een strafbaar feit en kan voor de rechter worden gedaagd.
Het bestuursrecht heeft betrekking op de manier waarop overheidsorganen als gemeenten, provincies of rijk besluiten moeten nemen.
De Nederlandse Grondwet sluit juryrechtspraak en het opleggen van de doodstraf uit.

De rechtspraak in civiele zaken en strafzaken berust bij 19 arrondissementsrechtbanken, vijf gerechtshoven en de Hoge Raad der Nederlanden. Een zaak wordt in eerste instantie door de arrondissementsrechtbank behandeld. Daarna kunnen beide partijen in hoger beroep gaan bij een gerechtshof. Het gebied van elk gerechtshof omvat een aantal arrondissementsrechtbanken.

 


Hoge Raad

De Hoge Raad, gevestigd in Den Haag, is het hoogste rechtscollege van Nederland op civielrechtelijk en strafrechtelijk gebied. Het bestaat uit een president, zes vice-presidenten en vijfendertig raadsheren. De Hoge Raad heeft de bevoegdheid uitspraken van lagere rechters te vernietigen. De Raad kijkt alleen of het recht juist is toegepast en verricht geen nieuw onderzoek naar de feiten. Als de regels niet goed zijn toegepast moet een andere rechtbank of ander hof de zaak opnieuw behandelen. Daarnaast kan de Hoge Raad ook uitspraak doen in zaken die in de Nederlandse Antillen of op Aruba door gerechtelijke instanties zijn behandeld.
De jurisprudentie van de Hoge Raad is belangrijk voor de Nederlandse rechtspraak. De Hoge Raad is geen constitutionele rechter, want hij heeft niet de macht een wet onverbindend te verklaren, wanneer deze in tegenspraak zou zijn met de Grondwet.
Wel kan de Hoge Raad, evenals alle andere rechters, een wet niet toepassen wanneer deze strijdig is met een verdrag. Bepalingen en verdragen uit het internationaal recht die ook voor Nederland juridisch bindend zijn, hebben voorrang in het Nederlandse rechtssysteem. Dat is in de jaren vijftig in de Grondwet vastgelegd. Nederland huldigt dan ook het 'monisme', de opvatting dat nationaal en internationaal recht ÈÈn rechtsorde vormen.

Buiten de burgerlijke rechter en de strafrechter bestaan er vele andere rechterlijke organen, zoals bijvoorbeeld de verschillende administratiefrechtelijke instanties en de militaire rechter.
Als eerste rechterlijke instantie bij bestuursgeschillen treedt meestal de administratieve kamer van de arrondissementsrechtbank op. Voor wat betreft sociale-verzekeringszaken en ambtenarenzaken is hierna hoger beroep mogelijk bij de centrale raad van beroep. Voor overige zaken dient in het algemeen de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als beroepsinstantie.

 


Rijk, provincies en gemeenten

Het bestuur in Nederland is ingedeeld in drie bestuurslagen: Rijk, provincies en gemeenten. Het Rijk behartigt de zaken van nationaal belang. Provincies en gemeenten zijn decentrale overheden. Daarnaast zijn er de waterschappen, die de waterstaatsbelangen over een bepaald gebied behartigen.

Nederland bestaat uit twaalf provincies. De provincies hebben taken op het gebied van milieubeheer, ruimtelijke ordening, energievoorziening, maatschappelijk werk, sport en cultuur. Het algemene bestuur in iedere provincie wordt gevormd door de Provinciale Staten, het college van Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning(in).
Nederland telt verder 496 gemeenten. Dit getal zal de komende jaren afnemen. De rijksoverheid streeft namelijk naar grotere efficiÎntie door middel van gemeentelijke herindeling, waarbij kleine gemeenten worden samengevoegd of in grotere opgaan. De gemeente draagt binnen de gemeentegrenzen zorg voor voorzieningen op het gebied van water en verkeer, huisvesting, het bestuur van het openbare onderwijs, de gemeentelijke welzijns- en gezondheidszorg, cultuur, sport en recreatie.

 


Gemeentebestuur

Het bestuur van elke gemeente bestaat uit een gemeenteraad en een college van Burgemeester en Wethouders. De gemeentebesturen staan onder toezicht van het provinciaal bestuur en de regering. In de praktijk wordt dit toezicht zeer terughoudend uitgeoefend. De gemeenteraad wordt rechtstreeks voor vier jaar gekozen door de stemgerechtigde inwoners van de gemeente. Ook vreemdelingen die vijf jaar of langer legaal in Nederland verblijven, kunnen aan deze verkiezingen deelnemen. Personen met de nationaliteit van ÈÈn van de lidstaten van de Europese Unie mogen deelnemen aan deze verkiezingen, zodra zij woonachtig zijn in Nederland. De gemeenteraad wijst enkele leden aan als wethouders. Het aantal gemeenteraadsleden en wethouders is afhankelijk van het inwonertal. De burgemeester wordt op voordracht van de commissaris van de Koning(in) door de regering benoemd voor een periode van zes jaar.

 


Waterschap

Het waterschap is een van de oudste vormen van democratisch bestuur op Nederlands grondgebied. De geschiedenis van sommige waterschappen gaat tot in de Middeleeuwen terug. Waterhuishouding is belangrijk in een land dat voor een kwart onder de zeespiegel ligt. Net als Rijk, provincies en gemeenten zijn waterschappen publiekrechtelijke lichamen. De belangrijkste taken van een waterschap zijn het aanleggen en onderhouden van dammen, dijken en sluizen, regeling van de waterstand en van de af- en aanvoer van water, alsmede de zorg voor de waterkwaliteit. Het algemeen bestuur wordt vanouds gekozen door huis- en grondeigenaren binnen het gebied van het waterschap.

 


Decentralisatie

De bestuurlijke organisatie is in beweging. Allereerst is er een proces van decentralisatie aan de gang, waarbij steeds meer taken en bevoegdheden van het Rijk worden overgedragen aan de provincies en gemeenten. Hierdoor wordt de afstand tussen bestuur en burger kleiner en wordt de bureaucratie tegengegaan. Ook maakt de gemeentewet het voor gemeenten van meer dan 100.000 inwoners mogelijk deelgemeenten met deelraden op te richten. Deze decentralisatie binnen een gemeente is tot op heden alleen doorgevoerd in Amsterdam en Rotterdam.

De provincies en gemeenten beschikken voor hun uitgaven over twee inkomstenbronnen: eigen inkomsten en uitkeringen van de centrale overheid. Het overgrote deel van het geld van de centrale overheid ontvangen zij in de vorm van specifieke uitkeringen. Bij deze uitkeringen is voorgeschreven waaraan het geld dient te worden besteed. Daarnaast krijgen zij een algemene uitkering uit het provinciefonds, respectievelijk het gemeentefonds. Deze kan in principe naar eigen inzicht worden gebruikt. De eigen inkomsten zijn vaak gelijk aan of kleiner dan de uitkeringen van het rijk. Gemeenten verkrijgen hun eigen inkomsten bijvoorbeeld uit de onroerendezaakbelasting, leges en heffingen. Zij mogen daarnaast ook zelf belasting heffen, zoals toeristenbelasting en hondenbelasting.

 


Buitenlands beleid en ontwikkelingssamenwerking

Het Nederlandse buitenlands beleid wordt geleid door de wens de vrede, vrijheid en welvaart in de wereld te bevorderen. Ontwikkelingssamen­werking is daarvan een integraal onderdeel. Aan het hoofd van het ministerie van Buitenlandse Zaken staan dan ook twee ministers: de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Het buitenlands beleid van Nederland speelt zich voor een belangrijk deel af binnen multilaterale kaders als de Verenigde Naties (VN), de Europese Unie (EU) en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). In bilateraal kader wordt gestreefd naar goede betrekkingen met de omringende landen: de Benelux-partners BelgiÎ en Luxemburg, en Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen. Nederland is bovendien sterk betrokken bij de ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa en ondersteunt daar actief de overgang naar democratie en markteconomie.

 


Internationale traditie

Nederland is een van de oprichters van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank (IBRD), de Verenigde Naties (VN), de West-Europese Unie (WEU), de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en de Euro­pese Gemeenschappen, thans Europese Unie (EU). Alleen al omdat Nederland een relatief klein land is, met een sterk internationaal georiÎnteerde economie, hecht het veel waarde aan een goed geordende internationale omgeving. Dit was trouwens enkele eeuwen geleden al zo. De Nederlander Hugo de Groot, ook wel Grotius genoemd, die in de zeventiende eeuw onder andere de tractaten 'Mare liberum' en 'De Iure Belli ac Pacis' schreef, legde de grondslag voor het moderne volkenrecht. Bovendien zijn steeds meer vraagstukken, bijvoorbeeld op milieugebied, alleen mondiaal op te lossen.

Niet alleen uit eigenbelang is Nederland er veel aan gelegen om de internationale rechtsorde te bevorderen en het volkenrecht verder te ontwikkelen. Het gaat om waarden - democratie en mensenrechten voorop - waaraan de Nederlandse samenleving gehecht is. De eerste Vredesconferenties (1899 en 1907) werden in Den Haag gehouden.

Het Internationaal Gerechtshof is in Den Haag gevestigd, evenals het Permanent Hof van Arbitrage en het JoegoslaviÎ Tribunaal, voor de berechting van oorlogsmisdaden in het voormalig JoegoslaviÎ. Ook de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) en het Internationaal Strafhof zetelen in Den Haag.

Nederland neemt regelmatig deel aan vredesoperaties van de VN. Verder wil Nederland de rol van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) versterken, onder meer op het terrein van conflictpreventie, vredeshandhaving en de bescherming van minderheden.

 


Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

In een Europa dat sterk in beweging is, vormt naast de Europese integratie de Atlantische samenwerking een onmisbaar anker van stabiliteit. Nederland vindt het van groot belang de Verenigde Staten actief betrokken te houden bij de Europese veiligheid en stabiliteit. Het ziet daarvoor de NAVO als de aangewezen organisatie.

 


Nederland en de EU

De eerste stap op weg naar een Europese Unie werd in 1952 gezet met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, later de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht in 1993 spreken we van de Europese Unie (EU). Als medeoprichter van het eerste uur heeft Nederland een belangrijk aandeel gehad in de totstandkoming van dit samenwerkingsverband. Nederland is altijd een voorvechter geweest van versterking van het gemeenschappelijke element in de Europese samenwerking. Ook hier speelt weer mee dat kleinere landen in internationale verhoudingen belang hebben bij een overkoepelende rechtsorde. Een organisatie die zich niet laat leiden door een nationaal, maar door een gemeenschappelijk belang, zoals de EU, biedt een zekere beschutting aan kleine landen.
De op export gerichte Nederlandse economie heeft sterk geprofiteerd van de EG/EU. Landbouw- en industrieproducten vinden gemakkelijker hun weg naar handelspartners binnen de Unie. Driekwart van de totale Nederlandse uitvoer gaat naar de overige EU-landen. Als exporteur van agrarische producten komt Nederland in de EU na Frankrijk op de tweede plaats.

Uitbreiding EU voor welvaart en veiligheid
De Europese samenwerking dient ook voelbaar te zijn voor de Europese burger, onder meer door vrijheid en veiligheid te bieden. De EU vormt voor Nederland een kader voor stabiliteit, democratie en duurzame welvaart. Ook in de toekomst blijft Nederland actief bijdragen aan de Europese samenwerking. Europese integratie is volgens Nederland een voorwaarde voor de welvaart en een instrument om een stabiele omgeving te scheppen.
In mei 2004 werd de Europese Unie uitgebreid met tien nieuwe landen. Deze historische gebeurtenis maakte een einde aan de tweedeling van Europa, die tijdens de Koude Oorlog de Europese verhoudingen domineerde. Het historische belang van de uitbreiding is onbetwist, maar dit zal niet tot verzwakking van de EU mogen leiden.

Voortrekkersrol
De uitbreiding met tien landen en de mogelijke toetreding van RoemeniÎ, Bulgarije en Turkije op een later tijdstip, hebben hervorming van de Europese instellingen meer dan ooit noodzakelijk gemaakt. Nederland heeft zich in de Europese Conventie over de Toekomst van Europa ingezet voor bestuurlijke hervorming van de EU. De Conventie presenteerde in juni 2003 een ontwerp-Grondwet voor de EU. De Grondwet moet de Unie democratischer en doorzichtiger maken en de Europese instellingen verdiepen en versterken. Verdieping zal moeten leiden tot het betreden van nieuwe terreinen in de Europese samenwerking. Versterking richt zich op de verbetering van de besluitvaardigheid in de Europese instellingen.

Nieuwe buren
Een andere beleidsprioriteit van de Nederlandse regering is de versterking van het externe beleid van de EU. Daarbij zullen de komende jaren de betrekkingen tussen de uitgebreide Unie en de haar omringende landen: Rusland, de ënieuwe burení Wit-Rusland, OekraÔne en MoldaviÎ, de Balkanlanden en de landen rond de Middellandse Zee verder vormgegeven moeten worden. Ook streeft Nederland ernaar het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) en het Europese veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) prominenter op de Europese agenda te zetten.
Veel werk voor de EU is al in uitvoering: de invoering van de euro en de gevolgen daarvan, de coˆrdinatie van het sociaal-economisch beleid, het versterken van de concurrentiekracht van Europa, het blijvend vormgeven van een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid, de hervorming van de Europese instellingen en het verder vormgeven van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid.

 


Ontwikkelingssamenwerking

Hoofddoelstelling van het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking (OS) is duurzame armoedevermindering. Factoren als goede gezondheidszorg, toegankelijk en kwalitatief onderwijs, economische vooruitgang, eerlijke kansen in internationale handel, verminderde schuldenlast en een gezond milieu dragen bij aan een beter bestaan. Nederland ondersteunt het ontwikkelingsproces in een beperkt aantal landen. Hulpontvangende landen bepalen zelf de sectoren waar de bijdrage voor is bestemd. Daarbij houdt Nederland rekening met de internationaal overeengekomen prioriteiten voor ontwikkelingssamenwerking: goed bestuur, armoedevermindering, vrouwen en ontwikkeling en milieu. Ook wel 'GAVIM' genoemd. De langdurige, bilaterale, ondersteuning gaat naar 22 landen. Daarnaast werkt Nederland met nog zo'n 30 landen samen op ÈÈn of meer specifieke terreinen: milieu; bedrijfsleven; mensenrechten, vredesopbouw en goed bestuur. In 2003 is voor de uitvoering van dit beleid 0,8% van het Bruto Nationaal Product beschikbaar. Dit bedrag wordt via particuliere, multilaterale en bilaterale kanalen besteed. De aids-problematiek en de ontwikkeling van basisonderwijs in ontwikkelingslanden blijven nadrukkelijk tot de prioriteiten van het Nederlandse OS-beleid behoren.

Voor de besteding van de fondsen voor ontwikkelingssamenwerking staan het ministerie van Buitenlandse Zaken drie kanalen ter beschikking. Ten eerste wordt ongeveer een derde deel van de begroting beschikbaar gesteld aan de overheid in ontvangende landen. Een kwart van de begroting wordt besteed via de multilaterale kanalen waaronder de VN-organisaties, de EU en de Bretton Woods-instellingen. De overige fondsen worden doorgesluisd via particuliere organisaties waaronder de Medefinancieringsorganisaties en SNV.

Nederland vindt dat landen die hulp ontvangen, zoveel mogelijk zelf verantwoordelijkheid moeten dragen voor de opzet en uitvoering van ontwikkelingsactiviteiten. Dat stelt uiteraard eisen aan het functioneren van bijvoorbeeld de betrokken overheden. Nog meer dan in het verleden geldt dat deze landen zullen moeten voldoen aan eisen van goed beleid en bestuur. Een groot deel van de ontwikkelingshulp werd in het verleden verstrekt in de vorm van projecthulp. In de toekomst zal het accent steeds meer verschuiven naar macro-steun, programmahulp, sectorale steun en betalingsbalanssteun. Voorkeur krijgen ook die programma's die de institutionele capaciteit van ontwikkelingslanden versterken.

 


Defensie

De Nederlandse krijgsmacht kent drie hoofdtaken:

Op dit moment zijn ruim 1500 Nederlandse militairen betrokken bij vredesoperaties op tal van plaatsen in de wereld. Crisisbeheersing, humanitaire hulpverlening en rampenbestrijding zijn steeds belangrijker geworden. De Nederlandse krijgsmacht werkt de laatste jaren steeds meer samen met de krijgsmachten van andere landen.

 


Koninklijke Marine

Het opereren dicht bij land houdt in dat zeestrijdkrachten meer dan voorheen worden betrokken bij gecombineerde acties op en boven land. Fregatten van de Koninklijke Marine maken permanent deel uit van het NAVO-eskader in de Atlantische Oceaan (Standing Naval Force Atlantic) en in de Middellandse Zee (Standing Naval Force Mediterranean). Mijnenbestrijdingsvaartuigen maken permanent deel uit van het NAVO-flottielje Standing Naval Force Channel. De al jaren bestaande samenwerking met de Belgische marine heeft ertoe geleid dat beide landen sinds 1 januari 1996 ook de operationele staven hebben samengevoegd. Onder het gezamenlijk commando van de Admiraal BENELUX (BelgiÎ, Nederland en Luxemburg) opereren de vloten van beide landen. Het gemeenschappelijk Maritiem Hoofdkwartier Admiraal BENELUX is in Den Helder gevestigd.

De Koninklijke Marine zorgt ook voor de bescherming van het grondgebied en de wateren rond de Nederlandse Antillen en Aruba. De operationele leiding van de Kustwacht in Nederland en van die in het CaraÔbisch gebied berust bij de Koninklijke Marine. Verder is de marine belast met het opruimen van explosieven, zoals zeemijnen uit de Tweede Wereldoorlog. Tot slot voert de marine hydrografische en oceanografische metingen uit voor het vervaardigen van zeekaarten.

 


Koninklijke Landmacht

De Koninklijke Landmacht helpt in eigen land bij het bestrijden van rampen en het organiseren van grote evenementen en wordt in het buitenland ingezet voor humanitaire hulp en crisisbeheersing. De hoofdtaken zijn:

De Landmacht treedt gezamenlijk op met Koninklijke Marine en Luchtmacht en werkt ook al vijftig jaar samen met de NAVO-bondgenoten. Deze samenwerking is de laatste jaren nog intensiever geworden. Zo maken alle gevechtseenheden van de Koninklijke Landmacht sinds augustus 1995 deel uit van het Duits-Nederlandse legerkorps, dat in de plaats is gekomen van een volledig Nederlands legerkorps. Met Groot-BrittanniÎ wordt nauw samengewerkt, vooral ter voorbereiding op vredesoperaties. Ook de samenwerking met enkele landen van het Partnerschap voor de Vrede krijgt steeds meer vorm.

Op verzoek van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties stuurt Nederland een­heden naar crisisgebieden buiten het NAVO-grondgebied. Afhankelijk van de situatie kan de Koninklijke Landmacht:

Ten slotte zet de landmacht regelmatig personeel en materieel in op speciaal verzoek van groepen of instanties binnen de samenleving. Die hulp kan variÎren van het aanleggen van tijdelijke (nood)bruggen tot het uitlenen van tenten. Soms gebeurt dit belangeloos, soms wordt er een tegenprestatie of bijdrage in de kosten gevraagd. Ook andere overheidsinstanties roepen de landmacht te hulp in situaties waarin het eigen materieel of de kennis tekortschiet.

 


Koninklijke Luchtmacht

De luchtmacht is wereldwijd inzetbaar voor de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties, humanitaire hulpverlening en rampenbestrijding. Ook kan de luchtmacht operaties van grond- en zeestrijdkrachten ondersteunen en voert zij fotoverkenningsvluchten uit, verzorgt zij de luchtverkeersbeveiliging in een deel van het Nederlandse luchtruim en beveiligt zij het Koninkrijk in het CaraÔbisch gebied. De luchtmacht voert medische evacuaties uit, is betrokken bij het opsporen en redden van vermiste vliegtuig­bemanningen en verzorgt het luchttransport voor de andere krijgsmachtdelen, leden van het Koninklijk Huis en de regering.

Civiele ondersteuning door de luchtmacht bestaat onder meer uit het transporteren van zieken en gewonden vanaf de Waddeneilanden, het uitvoeren van fotoverkenningsvluchten voor Justitie en uit de inzet van materieel en personeel bij nationale (dreigende) rampen zoals bijvoorbeeld de watersnood. Om haar taken goed uit te kunnen voeren beschikt de luchtmacht over modern materieel. De luchtmacht heeft onder meer twee helikoptervelden (Gilze-Rijen en Soesterberg), ÈÈn vliegveld voor luchttransport (Eindhoven) en drie vliegbases waar F-16's zijn gestationeerd (Leeuwarden, Twenthe en Volkel). De Groep Geleide Wapens De Peel (GGW/DP) is gehuisvest op De Peel.

 


Koninklijke Marechaussee

De Koninklijke Marechaussee laat zich het best typeren als een politie-organisatie met een militaire status. Het is een organisatie met vele gezichten, want civiele en militaire dienstverlening leidt tot een gevarieerd takenpakket. Een en ander vergt een brede inzetbaarheid van het marechaussee-personeel, niet alleen binnen Nederland, maar ook ver buiten de landsgrenzen. Als krijgsmachtdeel maakt de marechaussee deel uit van het ministerie van Defensie, maar verricht zij ook diensten voor andere ministeries. Voor de uitvoering van de taken, omschreven in de Politiewet van 1993, is de marechaussee gelijkgesteld met de politie.

De Koninklijke Marechaussee fungeert als politie voor de Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht. Daarnaast voert de marechaussee politie- en beveiligingstaken uit zowel op de nationale luchthaven Schiphol als op de luchthavens van Rotterdam, Maastricht-Aachen, Eindhoven en Groningen. Met het oog op de handhaving van de openbare orde en de opsporing van strafbare feiten kan de Koninklijke Marechaussee desgevraagd bijstand verlenen aan civiele politiekorpsen.

 


Grensbewaking

In 1994 is de controle aan de binnengrenzen van een aantal Europese landen (Nederland, BelgiÎ, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Spanje en Portugal) komen te vervallen. Dat is vastgelegd in het Akkoord van Schengen. Voor Nederland betekent dit dat aan de oost- en zuidgrens geen persoonscontroles meer worden uitgevoerd. Als gevolg daarvan heeft de regering de marechaussee opgedragen zich te belasten met de uitvoering van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV). Verder concentreren de taken van de marechaussee zich op bewaking van de doorlaatposten aan de buitengrenzen van het Schengengebied: zeehavens (met uitzondering van Rotterdam), de nationale luchthaven Schiphol en andere luchtvaartterreinen.